In gesprek met Til Groenendijk. Deel twee.

21 mei

Dag Piet.

Dag Cor. Ik heb je gemist de afgelopen dagen.

Piet de afgelopen week was een gekkenhuis. 18 uur per dag werken en 6 uur slapen. Eten deed ik vloeibaar via een infuus. Om tijd te sparen.

Grapjas.

Ik ben ook blij je weer te spreken. Je hebt trouwens de groeten van Carel Blotkamp.

Doe hem de groeten teug. Je hebt hem toch al eerder gesproken?

Klopt. Dit was de derde keer. Deze keer liet ik hem de tweede tekeningen zien van de leerlingen van juf Kim en de eerste van meester Menno. Ik kom daar later op terug. Wil je eerst nog bijpraten over mijn gesprek met Til Groenendijk.

Da’s waar. Ga verder.

Ik vertelde Til dat ik in Cultuur in de Spiegel had gelezen dat 9/10 jarigen het plezier in tekenen verliezen maar dat 80% van de leerlingen van juf Kim na het maken van de eerste tekening juist het tekenen zo leuk vonden. Waarop Til antwoordde: “Het leuke is natuurlijk dat op het moment dat zij de ruimte krijgen dat ze niet hoeven voldoen aan die interne criteria (dat het realistisch moet zijn).

Dit doet me denken aan je verhaal van dat zes jarige meisje tijdens tekenles.  Ze zat achterin te tekenen en dat de docent vertelde dat ze eigenlijk nooit echt oplette maar in deze les wel. De docent was nieuwsgierig, ging naar haar toe en vroeg haar wat ze aan het tekenen was waarop het meisje antwoordde, “Ik maak een tekening van God.” De docent zei haar dat niemand weet hoe God eruit ziet waarop ze zei, “Over een minuut wel.”

Ah! Ken Robinson. Ja geweldig he.

Prachtig hoe Robinson uitlegt dat kinderen er gewoon voor gaan. Als ze iets niet weten, ze het gewoon proberen. Ze zijn niet bang om fouten te maken. Waarmee hij niet bedoelt dat ‘het bij het verkeerde eind hebben’ hetzelfde is als creatief zijn maar wat hij wel bedoelt is dat als je niet voorbereid bent om fouten te mogen maken je nooit met iets origineels komt. En zodra kinderen volwassen worden verliezen ze die ‘vaardigheid’ om fouten te maken, om het verkeerde antwoord te geven. Fouten maken wordt gestigmatiseerd.

Klopt. Volgens Robinson is fouten  maken in veel onderwijs het ergste wat je kunt doen met als resultaat dat we mensen uit hun creatieve vaardigheden onderwijzen. Kinderen uitdagen iets abstracts te tekenen blijkt een geweldige manier om hun verbeeldingskracht te oefenen. Iets abstracts dus. Niet iets realistisch omdat bij kinderen tussen de 10-14 jaar de conventie bestaat dat een tekening duidelijke stereotype kenmerken moet bezitten, met weglating van ‘onbelangrijke’ details, en dat het een weergave is zoals de realiteit hoort te zijn: herkenbaar en eenduidig! Deze conventie geldt binnen de peergroup, maar veelal ook daarbuiten. De normen van een realistische tekening zijn vrij eenduidig en vergen heel wat technisch vermogen. Tal van kinderen haken daardoor af. Was een kind tussen zijn vierde en negende levensjaar nog geneigd vele mogelijkheden te zien en rijkelijk te verbeelden, nu krimpt het aantal mogelijkheden drastisch. Dat bijna 80% van de juf Kim’s leerlingen na de eerste tekenronde ‘het tekenen’ zo leuk vonden, komt dus denk ik omdat ze o.a. uitgedaagd werden om iets abstracts te tekenen.

En dat het vrijwillig was.

Precies Piet.  “Leren is gericht op de cultuur van de leerling” is een van de ontwerpprincipes uit het model van Emiel Heijnen.

heijnenstickerNL

Een bijschrift invoeren

En wat bedoel je daarmee dan?

Vrijwilligheid is een voorwaarde om te spelen en kinderen spelen door te leren. Ze zijn meer dan wie dan gewend om spelenderwijs te leren…..buiten school.

Dus jij zegt eigenlijk dat ‘vrijwilligheid’ een belangrijk ontwerpprincipe is die voortkomt uit het model van Heijnen en jij gebruikt om aan te sluiten bij de cultuur van 9/10 jarigen

Klopt. En, toen Til me vroeg naar mijn literatuurlijst en ik haar Johan Huizinga’s, Homo Ludens noemde omdat cultuur van de jongeren spel is, antwoordde ze “onder andere spel”.

Daar zit dus toch nog wel een slag die ik moet maken. Wat is de relatie tussen Heijnen’s ontwerp principe  “Leren is gericht op de cultuur van de leerling” en mijn stelling dat de cultuur van de leerling ‘Spel IS. Waarop Til het competatieve element benoemde en ik vervolgde dat ik daar in voorgaand verslag geen melding van gemaakt heb omdat ik vond dat dat niet werkte. Til gaf aan dat ook de dingen die je weglaat moet bekijken en je jezelf moet afvragen waarom je dat weglaat voor een volgende keer.

Kun je een voorbeeld geven?

Wat ik hier bedoel is dat aan het eind van de eerste speltest, toen de tijd voor hun eerste tekening afgelopen was, de leerlingen wilde weten “wie de winnaar was”. Blijkbaar was er een behoefte om in de geest van een spel, met levels, een winnaar te hebben.

Maar hoe heb je toen dan bepaald wie de winnaar was?

Ik nummerde alle tekeningen en legde ze op een tafel. Vervolgens gaf ik alle leerlingen een post-it en vroeg ze, in  stilte zonder overleg (een gedegen en reeds veel door mij gebruikte COCD methode) te kiezen welke ze de beste tekening vonden.

De beste?

Ja. Dat vroeg Til ook. “Beste” had ik niet goed uitgelegd en werd door de kinderen begrepen  als “de mooiste”. Ik had ze criteria moeten geven op basis waarvan ze de tekeningen konden beoordelen als “goede opvolger.” Til merkte terecht op dat het niet ging om de mooiste maar welke de meeste “in de geest van was.”

Goed dat Til dit naar boven brengt, want je zegt zelf dat we moeten leren van onze fouten.

Til vervolgde met “dat is het kader wat zij kennen maar jij doet iets anders met ze. En dan kom je denk ik ook, dat wordt ook wel de ‘niet meer schone kunsten” genoemd. Gaat het om schoonheid of gaat het om iets anders? Op het moment dat je dan kunst als iets esthetisch aangrijpt dan….het gaat er natuurlijk steeds om…..er ligt aan hoe dingen zich in vorm omzetten iets aan te grondslag en op een geven moment komt dat samen in dat ding wat gemaakt wordt. En in de aanloop van de groep van Menno hebben de leerlingen iets meer begrepen van het proces. En die stap kun je met deze twee groepen zetten. Antwoord geven op de vraag “Welke is nu het meest in de geest van?” Waarop ik Til meldde dat de groep van Menno vorig jaar een Mondriaan project hadden gedaan waarbij de leerlingen een kartonnen doos kregen en deze in typische (latere Mondriaan stijl) moesten beschilderen in primaire kleuren. En er stond zelfs een beker op Menno’s buro in Mondriaan stijl.

IMG_9724 Elementen die ongetwijfeld invloed hebben op het resultaat. Ik moet hierbij denken aan het experiment wat Derren Brown een aantal jaren geleden uitvoerde met twee reclamemannen. Hij vroeg ze een campagne te bedenken voor een keten van opgezette dieren. Hij liet de mannen in een taxi ophalen en liet ze vervolgens een half uur aan het idee voor een poster werken. En voordat hij weg ging gaf hij ze zijn idee in een gesloten envelop. Nieuwsgierig naar wat daar opstond?

Heel nieuwsgierig!

Kijk maar:

Kortom de resultaten van de klassen met elkaar vergelijken is een hachelijke zaak. Ze geven richting in het ontwerpend onderzoek maar zijn uiteraard niet wetenschappelijk bewezen.

En daarbij komt ook nog eens dat ik me in het begin van mijn introductie versprak en al verklapte wie de kunstenaar was van het filmpje dat ik liet zien. Dat hadden de leerlingen niet in de gaten maar ik vroeg dus niet meer na het tonen van dit filmpje; “Door welke kunstenaar zijn deze werken gemaakt?’

Toen ik dit achteraf aan Menno meldde, zei hij dat hij had verwacht dat 2/3 van de klas het waarschijnlijk had geweten.

We zullen het nooit weten Cor.

En Til wees er dus terecht op dat ik dat soorten elementen mee moet nemen en de setting van het onderzoek kenmerkt.

Dat had je natuurlijk kunnen voorkomen door ruim vooraf goed rond te kijken in de klas en met de docent te bespreken wat zijn van mij weten.

Goede tip Piet.

Til vroeg ook nog of ik een verschil merkte tussen meisjes en jongens. En daar kon ik geen antwoord op geven. Ik heb simpelweg die scheiding niet gemaakt in het kijken naar de werken.

En heb je verder nog met Til gehad over de vergelijkingen die zijn gemaakt met hun werk?

Ja. Til verwacht dat als ik de kinderen de keus laat tussen het bekijken van jouw werk (de echte opvolger) of waar het op lijkt, dat ze voor het laatste gaan.

En wat denk jij?

Dat verwacht ik ook.

En waarom denk je dat?

Omdat ik denk dat ze nieuwsgieriger zijn naar een werk van een bekende kunstenaar dat lijkt op hun eigen werk dan dat ze nieuwsgierig zijn naar hoe hun eigen werk lijkt op het echte werk van jou.

En waarom dan?

Omdat ze zich in het eerste geval meer verbonden voelen en meer kunstenaar voelen omdat hun origineel lijkt op een echt kunstwerk dan dat ze hun werk vergelijken met jouw origineel en concluderen dat het goed of minder goed lijkt. In het laatste geval wordt het toch meer een goed/fout spelletje.

En hoe wil je dat gaan testen?

Door de leerlingen van de groep van Kim, waarvan het werk is vergeleken, te vragen welk werk ze in het echt willen gaan bekijken; jouw originele opvolger of het werk dat lijkt op hun werk.

En wat doe je met leerlingen waarvan geen vergelijkingen zijn gemaakt?

Die laat ik met de computer en de ingrediënten van jouw werk een opvolger maken en stel ze daarna die vraag.

En wat doe je met de groep van Menno?

Die vertel ik eerst wat Carel Blotkamp van de tekeningen vond en vraag ze vervolgens wie er met de computer en de ingrediënten van jouw werk een opvolger wil maken.

Zoals je vorige week op je blog vroeg?

Precies!  Til dacht ook niet dat de variatie en dus de mogelijke vergelijkingen van de groep van Menno zo groot is als bij de groep van Kim.

En?

Dat klopt inderdaad. Zal ik ze eens laten zien?

Graag.

overzicht_menno

Beduidend minder variatie. Maar over het algemeen wel meer ‘in de geest’ van jouw werk.

Ik moet hierbij wel aangeven dat ik ze gezegd had dat ze alleen met papier mochten werk, dus niet op de computer. En wat opviel was dat veel leerlingen direct met de lineaal aan de slag gingen.

Dat is inderdaad goed te zien. Veel werken zien er heel strak uit.

En heb je deze groep ook gevraagd waarom ze het werk zo gemaakt hadden?

Jazeker. Maar dat vertel ik je morgen. Ik wil even verder met Til. Ik vertelde Til dat nadat ik ze had gevraagd (en gefilmd) waarom ze hun werk, als Piet Mondriaan, zo gemaakt hadden er te weinig tijd was voor een feedback sessie. Waarop Til adviseerde dit wel te doen. Waarop ik Til vertelde dat ik ze de criteria die uit de feedback sessie met de groep van Kim kwamen had gegeven voor degene die in de resterende tijd nog een opvolger wilde maken. Een klein aantal ging daarmee aan de slag. Voor de overigen gaf ik de volgende twee opties:

  1. Ik vroeg ze ‘Wat hebben jullie geleerd?’ gaf ze allemaal een post it en vroeg ze in stilte nadenken en deelde de vrijwillig aangereikte antwoorden plenair door de post-it’s in te nemen en ze hardop voor te lezen.

En?

Dit zijn de resultaten:

  • ik heb geleerd dat je kan spelen zeg maar met kunst en ik vond het heel leuk
  • dat je eerst moet nadenken en niet meteen kan beginnen
  • dat ik een mooi schilderij had en dat we een kunstwerk kunnen maken
  • iedereen was rustig en ik heb geleerd voor iemand een schilderij te maken
  • de klas wist veel dingen en het was leuk en gezellig. we hebben getekend en ik heb veel geleerd. leuk!
  • dat je van de geschiedenis hebt geleerd!
  • dat je op veel manieren apstrakt kan schilderen/tekenen
  • dat ik iets van kunst weet! en dat ik weet dat niks lelijk is
  • alles was leuk. alles was leerzaam. al hou je niet van tekenen tog is je tekening iets waard. goede uitleg en niet alles is iets.
  • dat werk kan overgaan in ander werk
  • dat niet alles iets hoeft te zijn
  • dat we mochten tekenen. En dat er verschillende tekeningen zijn van andere kinderen. En we heel veel kleuren mochten gebruiken . En ook minder kleuren.
  • Dat alles wel een beetje kunst is en dat er allemaal vormen door elkaar en los van elkaar kunnen zijn en het mag echt en nep zijn.
  • Hoe je kunt leren iemand anders te zijn. Over hoe je kunt leren te denken over de kunst.
  • Ik vond het leuk en interessant!!
  • hoe ik dengte en mijn creatiefitijd
  • het geheim van Kunst
  • ik heb geleerd dat niks lelijk is en dat je ook dingen kunt maken die niet bestaan
  • dat het niet mooi of lelijk en dat alles kan
  • dat ik niet alleen een ding te maken. en met 4 kleuren hoef te gebruiken
  • ik vond het heel leuk omdat: we een vervolg gingen maken van één schilderij. Dat vond ik best cool.
  • dat dingen in elkaar makkelijk kunnen overlopen. en les kan ook heel erg veel leuker
  • dat je je eigen stijl kan gebruiken
  • dat je eigen dingen kan bedenken

Daar staan hele rake dingen tussen.

Dat vond ik ook.

Volgens mij moet je het museum uit Cor.

Idd Piet tot morgen.

Tot morgen.

Geef een reactie

%d bloggers liken dit: